Waar elders in het land felle discussies spelen rond de plaatsing van nieuwe hoge windmolens zitten de plannen voor de windparken Groen en Blauw in oostelijk Flevoland inmiddels in de uitvoeringsfase. De tegenstand is nagenoeg overwonnen, de landschappelijke inpassing wordt er beter op, burgers zijn nauw bij de uitvoering betrokken en kunnen ook participeren. Over het ‘geheim’ van de Flevolandse aanpak.

Door Marcel Bayer. Dit artikel verscheen eerder in vakblad ROmagazine. Neem een thuisabonnement

Windenergie

De eerste succesfactor, meteen al bij de start van het proces, is dat Provincie Flevoland en de gemeenten Dronten, Lelystad en Zeewolde samen optrokken met het plan voor een grootschalige sanering en opschaling van windturbines in Flevoland. Met als doel meer duurzame energie opwekken met minder molens. Zo kon de provincie voldoen aan de opgave windenergie van de landelijke overheid en tegelijkertijd zorgen voor een mooier landschap en versterking van de regionale economie.

De lagere overheden wachtten niet tot het Rijk kwam met een Rijkscoördinatieregeling, maar schreven samen eerst een visie. Met daarin duidelijke voorwaarden voor de vergunningverlening zoals voor de wijze waarop de omgeving bij de plannen moest worden betrokken. Het Regioplan Windenergie is in juli 2016 al vastgesteld door Provinciale Staten en de gemeenteraden. Vervolgens is gewerkt aan het ruimtelijke inpassingstraject.

Eerst de visie

Van begin af aan hebben de gezamenlijke overheden gewerkt aan een strategie en eenduidige criteria voor de inpassing van eventuele windplannen. ‘Want dat die gingen komen, daar konden we van uitgaan’, zegt Berto Smit, namens Gemeente Dronten ambtelijk opdrachtgever voor het projectbureau Wind van de drie Flevolandse gemeenten.

‘We waren het er heel snel over eens dat we eerst een visie moesten hebben op hoe we de windmolens ruimtelijk zouden inpassen en hoe we de participatie zouden regelen. Flevoland is opgegroeid met windenergie. Dat maakt dat de discussie hier niet zozeer gaat over wel of geen windenergie, maar over waar je de molens plaatst en hoe je ermee omgaat. De manier waarop dat in het verleden was gebeurd, daar waren we toch niet gelukkig mee.’

Smit wijst op de vrij willekeurige plaatsing van windmolens, de verschillende typen en formaten, en het feit dat de lasten en baten heel ongelijk verdeeld waren. Er waren boeren voor wie de molen een lucratieve businesscase was, terwijl de buurman er tegenaan zat te kijken en er last van had. In het Regioplan Windenergie staan sanering en opschaling dan ook centraal, naast een gedegen landschappelijk plan, een gebiedsgebonden bijdrage en duidelijke burgerparticipatie.

Voor de uitvoering werd een apart projectbureau opgericht, waarin de overheden vertegenwoordigd waren maar waarin kennis van buiten werd aangetrokken om het proces van het onderhandelen met de initiatiefnemers tot de vergunningverlening goed te managen.

‘We wilden als Zeewolde, Lelystad en Dronten eenheid hebben in datgene wat wij vanuit het regioplan hadden bedacht. Daarnaast moesten we ervoor zorgen dat onze backoffice niet overbelast zou raken met plannen en vergunningaanvragen van allerlei partijen’, zo vat Smit het samen.

Als kleine gemeente kun je dit niet alleen


Johan van de Heijning
Senior adviseur Ruimtelijke Strategie

Projectbureau als interface

Het projectbureau fungeert als een frontoffice voor Windpark Groen, Windpark Blauw en Windpark Zeewolde, beoordeelt of initiatieven voldoen aan wat er in het regioplan is afgesproken en begeleidt het vergunningentraject, het planproces en de participatie.

Extern projectleider is Johan van de Heijning, die namens Antea Group al eerder betrokken was bij het opstellen van het beleidskader voor het regioplan. Hij noemt het projectbureau een soort van ‘interface’ tussen de gemeentelijke organisatie en de externe partijen. Voor de initiatiefnemers als de Windkoepel Groen, Vattenfall en SwifterwinT fungeerde het projectbureau als aanspreekpunt. Maar ook voor het Rijk.

‘De procedures zijn ingewikkeld en als relatief kleine gemeente kun je je snel overruled voelen door het hogere nationale belang en het marktbelang van grote energieproducenten’, aldus Van de Heijning. ‘Het probleem met dergelijke grootschalige infrastructuur is dat het tegelijkertijd een openbare nutsvoorziening is die je vanuit het algemeen belang moet kunnen aanleggen, en een lokale gebiedsontwikkeling. Dat vraagt om coördinatie. Als kleine gemeente kun je dit niet alleen. Wat betreft kennis en menskracht sta je meteen al 3-0 achter. Dankzij een gezamenlijk team uit Dronten en Lelystad, met daarin een planoloog, een jurist, een landschapsadviseur en communicatiemedewerker aangevuld met experts van Antea Group, Peregrine en Stibbe, en de nodige bestuurlijke ruggensteun uit de stuurgroep konden we voorkomen dat het Rijk er met de initiatiefnemer vandoor ging. De lessen uit Zuidoost-Groningen en Noordoost-Drenthe waren voor ons duidelijk.’

Het hele artikel lezen?