Bij het maken van beleid is soms een milieueffectrapportage (mer) nodig. Het opstarten van een mer gebeurt nu vaak laat en wordt gezien als een moetje. Daarmee gaan kansen verloren om beleidskeuzes beter te onderbouwen en te faciliteren. Een aantal partijen werkt samen om efficiënter tot een milieueffectrapport (MER) te komen. Met als doel dat zo’n MER helpt bij besluitvorming, meer samenhang geeft in de beleidscyclus en mogelijk meer voordelen heeft, ook in de geest van de Omgevingswet. Dat idee noemen we vooralsnog een basisMER.
MER-reflex
Zodra iemand het woord milieueffectrapportage noemt, lijkt bij nogal veel mensen een MER-reflex te ontstaan: voorkomen dat je een MER moet maken, omdat daarmee geld, capaciteit en tijd verdampt. Dat laatste is zeker het geval als je te laat start met een mer en deze alleen maar gebruikt om een vinkje te kunnen zetten. Het is ook niet altijd duidelijk of een mer nodig is. Soms verandert de noodzaak ook als de inhoud van een omgevingsvisie of een programma van inhoud verandert. Een MER wordt dan voer voor juristen, terwijl het als instrument veel ruimte voor maatwerk geeft.
Verplichting bij beleid
De Omgevingswet kent niet-limitatieve voorwaarden waarvoor een mer nodig is. Zo gelden mer-verplichtingen in ieder geval bij een omgevingsvisie, omgevingsprogramma, omgevingsplan of een voorkeursbeslissing. Een omgevingsprogramma komt voor een groot deel overeen met thematisch of gebiedsgericht beleid voor de fysieke leefomgeving. Nu is het is nog niet gebruikelijk om voor beleid een MER op te stellen. De Omgevingswet brengt daar bij een omgevingsprogramma dus verandering in. En vanwege die niet-limitatieve lijst, geldt de mer-plicht ook voor ander beleid in de fysieke leefomgeving dat je niet in een omgevingsprogramma vastlegt.
Het gaat om beleid dat het kader vormt voor activiteiten die in Bijlage V van het Omgevingsbesluit zijn opgenomen of als significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet op voorhand uitgesloten kunnen worden. Dus als woningbouw wordt toegestaan met mogelijk negatieve stikstofeffecten bij een Natura 2000-gebied, is een MER nodig. Significant negatieve effecten kunnen dan niet worden uitgesloten. Maar dat is soms een grijs gebied. Als de basis voor een MER dan al staat, kan er bij twijfel sneller tot een mer worden overgegaan. Het voelt dan niet als ballast. En de tijd en energie die gebruikt wordt voor de discussie over de mer, kan nu naar de inhoud gaan.
Zorgvuldige afweging
Tien gemeenten, het ministerie van IenW, de Commissie mer, het programma Aan de slag met de Omgevingswet, Antea Group en Platform31 zijn een leerkring gestart om de mer slimmer in te kunnen zetten bij het totale omgevingsbeleid. Alle deelnemers zijn ervan overtuigd dat de mer meer kan brengen. Zij zien dit als een onbemind, ondergewaardeerd instrument, dat kan helpen vroegtijdig informatie boven tafel te krijgen om zo met een helder afwegingskader te komen tot goede integrale besluiten. In de mer-procedure zit verscholen dat een beoordelingskader helder is en dat alternatieven tegen elkaar worden afgewogen. Maar ook als geen uitgebreide planMER wordt gemaakt, maar een planmer-beoordeling, dan komt de milieu-informatie vroegtijdig boven tafel. Zo hoef je een besluit niet achteraf ingrijpend te veranderen en ondersteun je vanaf het begin van het planproces een zorgvuldige afweging in de geest van de Omgevingswet.
Het basisMER moet dit makkelijker maken. Op dit moment is het idee van een basisMER dat je als gemeente beschikt over een gereedschapskist met hulpmiddelen om efficiënt mer-gerelateerde trajecten te doorlopen bij omgevingsbeleid en de doorwerking daarvan. Het doel is om te zorgen voor een verbeterde samenhang.
In de eerste plaats richt dit instrument zich op de trajecten waarbij een mer-plicht geldt. Maar een basisMER is ook handig in die gevallen dat er geen mer-plicht geldt. Ook dan biedt het beleidsmakers en bestuurders een hulpmiddel om integraal te werken in herkenbare stappen.
Het hele artikel lezen?
Meer weten over dit onderwerp?
Neem contact met ons op.